Wetswijziging sportaccomodaties, scholenconstructies & parkeren

Nu de vakanties zijn aangebroken, wacht direct daarna het opstellen van de gemeentelijke begroting. Het is dan van belang inzicht te krijgen in toekomstige uitgaven. Niet alleen de tariefsverhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 9% kan daarbij van belang zijn in verband met mogelijke hoogte van subsidies, maar vooral de wetswijziging van de sportvrijstelling. Om die reden vragen wij nogmaals nadrukkelijk uw aandacht voor de sport. Zonder nadere maatregelen zal het btw-regime van aftrek van btw worden vervangen door kostprijsverhogende btw. Het btw-voordeel dat de gemeentes sinds 2002 hebben, komt te vervallen. De verwachting is dat het bedrag van € 153 miljoen dat het Rijk daarvoor ter compensatie heeft uitgetrokken, niet voldoende zal zijn.

1. Wetswijziging sportaccommodaties en herzieningsregels per 1 januari 2019

1.1. Inleiding

Per 1 januari 2019 wijzigt de btw-wetgeving ten aanzien van het ter beschikking stellen van sportaccommodaties. Op grond van Europese jurisprudentie mag er geen verschil meer bestaan in fiscale behandeling tussen leden en niet-leden van verenigingen. Aan een andere uitspraak van de Europese rechter meent de staatsecretaris het standpunt te moeten ontlenen dat ook het ter beschikking stelling van sportaccommodaties door een niet-winstbeogende instelling onder de sportvrijstelling valt. Of de staatssecretaris hierin gelijk heeft, wordt in de vakliteratuur betwijfeld.

Voor gemeenten en sportstichtingen ontstaat een fiscaal nadeel. Het Rijk heeft hiervoor € 241 miljoen uitgetrokken om dit nadeel te compenseren, € 153 miljoen voor gemeenten en € 88 miljoen via de begroting VWS voor sportinstellingen en -stichtingen. Op welke wijze deze gelden ter beschikking komen, is nog niet bekend.

Naar verwachting zal de genoemde € 153 miljoen niet voldoende zijn. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat niet langer recht zal bestaan op aftrek van btw op exploitatiekosten en investeringen. Ook zullen de herzieningsregels voor de btw eveneens per 1 jan. 2019 wijzigen. Hierdoor zullen gemeenten en stichtingen de in het verleden in aftrek gebrachte btw op investeringen weer gedeeltelijk terug moeten betalen.

Het voeren van fiscale procedures leidt gedurende vele jaren tot onzekerheid en het blijft altijd de vraag wie er nu uiteindelijk gelijk heeft. Om die reden kiezen sommige gemeenten ervoor niet af te wachten en reeds nu maatregelen te treffen die het effect van de voorgenomen wetswijzigingen bij voorbaat voorkomen. Dat kan zijn door stichtingen om te vormen tot besloten vennootschappen, dan wel de exploitatie van de sportaccommodaties onder te brengen bij een gemeentelijke besloten vennootschap met winstoogmerk of bij een commerciële partij.

du ROI heeft inmiddels ervaring opgedaan bij het oprichten van een gemeentelijke besloten vennootschap waarin gemeenten de exploitatie van sportaccommodaties onderbrengen. Hierbij is ook een ruling gesloten met de Belastingdienst. Ook kunt u denken aan een handelwijze waarin de gebruikers van de sportaccommodaties zelf een besloten vennootschap oprichten.


1.2 Wat kunnen wij u bieden?
Verkennend advies

In een verkennend advies geven wij kort en bondig weer waarom sportvrijstelling geen btw voordeel meer met zich meebrengt vanaf 2019 en hoe de gemeente dit alsnog kan realiseren. Wat hebben wij voor dit korte advies nodig:

  • Huidige werkwijze (aanleveren dump rekeningoverzicht met labelling 2017);
  • Voorbeeld concept overeenkomst voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties;
  • Overzicht investeringen in sportaccommodaties afgelopen tien jaar.
  • Wat krijgt u daarvoor?
  • Een globaal advies dat kan dienen als besluitvorming voor de gemeente;
  • Een globale berekening van het btw- nadeel als er niets gebeurt.

Wat kost u dat?

Uw kosten bedragen maximaal € 1.750,00 excl. btw (zonder bezoekje, met de hiervoor genoemde rapportage).


Vervolgtraject/gericht advies

Op basis van het verkennend advies beslist u zelf over het vervolg. Als u met ons verder wilt gaan, volgt een bespreking over de nader te nemen stappen gericht op handhaven/optimaliseren btw-voordeel. Wij bespreken hierbij aan de hand van conceptstatuten en -reglementen e.d. de voor u meest geëigende werkwijze door.Uw kosten voor dit traject bedragen maximaal € 3.950,00, excl. btw, excl. notariskosten en overleg Belastingdienst. Het laatste omdat wij thans geen inschatting kunnen maken hoe de Belastingdienst zich zal opstellen. Wij adviseren wel het overleg met de Belastingdienst aan te gaan. Dat verneemt u in ieder geval hun standpunt en kunt u een onverhoopt risico goed inschatten.


1.3 Interesse?

Als u interesse hebt om gebruik te maken van dit aanbod, dan wel behoefte heeft aan een telefonische toelichting, verzoeken wij u contact op te nemen met 043 350 21 50. U kunt ook contact opnemen via ons e-mailadres: info@duroi.nl.


2. Scholenconstructies

Onlangs heeft de Hoge Raad de procedure van de gemeente Aalten over een btw-vriendelijke structuur van scholen afgedaan. Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht en de Hoge Raad heeft dit oordeel zonder nadere motivering overgenomen.

In het verleden zijn een aantal btw-vriendelijke structuren wel goedgekeurd, denk aan de zaak Woerden, en anderen weer niet. Wat kan daarvan de reden zijn? Als we de feiten de revue laten passeren lijkt het erop dat bij meerdere gebruikers/huurders van de onroerende zaak de kans van slagen groter is, dan wanneer uitsluitend één school de gebruiker is. In de zaak Woerden was, naast een school, sprake van meerdere gebruikers, zoals een bibliotheek, zorg, kinderopvang, sport en multifunctionele accommodatie. In de zaak Aalten is sprake van twee afzonderlijke gebouwen die ieder worden gebruikt door een school. In de zaak Hardinxveld-Giessendam was het feitencomplex nagenoeg gelijk aan de zaak Woerden, alleen werd de koopsom (vrijwel) direct weer kwijtgescholden. Dat leidde tot het arrest dat in wezen geen vergoeding in rekening was gebracht.

Al met al lijkt het erop dat onder zéér specifieke omstandigheden een btw-vriendelijke scholenstructuur nog steeds mogelijk is. Voorwaarde is wel dat sprake is van een zogenoemde brede school en dat in het gebouw meerdere functies worden gehuisvest. Of dit zo blijft zal verdere jurisprudentie uit moeten wijzen.


3. Parkeren

Afgelopen week heeft de rechtbank Noord-Nederland een uitspraak gedaan over parkeerbelasting die ook aandacht verdient op het fiscale vlak.


3.1 De casus

De gemeente Heerenveen heeft in het verleden geen parkeerbelasting geheven. In die tijd heeft die gemeente, sinds 1977, als eigenaresse van een binnenterrein parkeerplaatsen aangelegd en verhuurd aan de bewoners van die appartementencomplexen. Iedere parkeerplaat is voorzien van een afsluitbare parkeerbeugel en genummerd. Sinds 1980 wordt, als enige plek in Heerenveen, parkeerbelasting geheven. In 2012 is aan de bewoners de mogelijkheid geboden een parkeervergunning te verlenen waarbij het tarief met ingang van 2015 in stappen van € 50 per jaar wordt verhoogd tot een marktconform tarief van € 400 per jaar. Hierbij zouden afspraken zijn gemaakt met de VvE van het appartementencomplex. Eiser huurt vanaf 2015 een parkeerplaats.


3.2 De uitspraak

De rechter oordeelt in de eerste plaats dat niet blijkt dat de VvE de eiser rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd. De vraag was of degene die onder de niet getekende overeenkomst wel bestuurder was van de VvE en bij de overeenkomst was geen kopie uit het handelsregister gevoegd waaruit blijkt dat de personen die onder aan de brief zijn vermeld, ook daadwerkelijk onderdeel uitmaakten van het bestuur van de VvE, dan wel het bestuur konden vertegenwoordigen. Eiser was dus niet aan de overeenkomst gebonden.

In de tweede plaats oordeelt de rechtbank dat de gemeente niet handelt binnen haar publiekrechtelijke bevoegdheid, maar de huuropbrengsten privaatrechtelijk int en haar bevoegdheden tot het heffen van parkeerbelasting voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven. De rechtbank motiveert dit als volgt:

  • Het exclusieve gebruik van één bepaalde parkeerplaats op het binnenterrein wordt aan één van de bewoners toegewezen;
  • De gemeente spreekt over het “huren” van een parkeerplaats en verder over “huurder”, “de huur”, “te verhuren” en “huurkosten”;
  • Uit de bewoordingen volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat sprake is van verhuur;
  • De gemeente treedt privaatrechtelijk op omdat de vergunning door het college van B&W op nummer wordt aangegaan en niet door de heffingsambtenaar;
  • Het college van B&W is binnen de gemeente bevoegd tot het besluiten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;
  • De gemeente is pas veel later dan de verhuur van parkeerplaatsen begonnen met het heffen van parkeerbelasting en de doelstelling van parkeerregulering ontbreekt bij het ‘verhuren’ van de parkeerplaatsen op het binnenterrein.

Conclusie: De gemeente treedt, net als een eigenaar van een parkeergarage, privaatrechtelijk op.


3.3 Betekenis voor de praktijk

Voor de praktijk betekent deze uitspraak:

  • De vertegenwoordigingsbevoegdheid van onderhandelingspartners luistert nauw;
  • De bewoordingen die een gemeente gebruikt blijken van belang. Denk ook aan ‘verhuur’ van zaalruimte in plaats van ‘gebruik’ daarvan bij multifunctionele accommodaties, wat btw-technisch gezien een juistere term is;
  • De parkeerregulering kent zijn grenzen;
  • Het ter beschikking stellen van één specifieke parkeerplaats aan één persoon kwalificeert – onder omstandigheden –als verhuur.

Voor de eiser is van belang dat hij nu privaatrechtelijk een parkeerplaats huurt van de gemeente. Deze verhuur is verplicht btw-belast omdat bij de verhuur van parkeerplaatsen altijd sprake is van een btw-belaste activiteit. De eiser schiet zich dus – wat dat betreft - in eigen voet omdat de gemeente nu btw aan hem in rekening moet brengen. Anderzijds krijgt de gemeente daarvoor wel aftrek van btw in plaats van compensatie.

Verder komen vragen op over de reikwijdte is van deze uitspraak. Heeft die ook betrekking op afzonderlijke parkeerplaatsen ‘aan de straat’ met oplaadpalen en/of gehandicapten die voorzien zijn van een kenteken, zodat alleen één bepaald voertuig op die plaats mag staan? Hoever rijkt nu de bevoegdheid van de handhavers, zoals politie en BOA’s? Ongetwijfeld zal hierover meer jurisprudentie komen die hopelijk tot meer duidelijkheid zal leiden.



Auteur: Gert Vos.