taxreturn

Auteur: Gert Vos

Teruggaaf btw oninbare vorderingen


Iedere ondernemer wordt er vroeg of laat mee geconfronteerd. De debiteur betaalt niet en de btw op de factuur is al afgedragen. Teruggaaf van die afgedragen btw kan dan plaatsvinden op het moment dat vast komt te staan dat betaling niet zal plaatsvinden, dan wel uiterlijk één jaar nadat de betalingstermijn is verstreken. Die termijn luisteren erg nauw.

De casus

Een ondernemer verhuurt een onroerende zaak aan bedrijf 1. Er werd al twee jaar geen huur meer ontvangen en partijen sluiten in 2012 een vaststellingsovereenkomst waarin zij afspraken maken. De huurvordering wordt omgezet in een rekening-courantverhouding. Ook daarna slaagt bedrijf 1 niet aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.

Op 10 september 2013 beëindigen partijen de huurovereenkomst per 1 september 2013. Zowel belanghebbende als bedrijf 1 worden in 2014 failliet verklaard. De curator in het faillissement van belanghebbende dient op 5 mei 2014 een verzoek in om teruggaaf van btw.

De inspecteur wijst het teruggaafverzoek af. De rechtbank wijst het teruggaafverzoek deels toe en wijst het overgrote deel af omdat het teruggaafverzoek voor dat gedeelte te laat is ingediend.

Het gerechtshof

Het gerechtshof oordeelt dat een recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop redelijkerwijs mag worden aangenomen dat betaling achterwege zal blijven. De ondernemer/crediteur heeft daarbij wel enige beoordelingsvrijheid. Reeds ruim voor 2014 stond vast dat betaling niet meer plaats zou vinden, immers, bedrijf 1 was materieel al failliet en de reeds vervallen en toekomstige huurtermijn zouden niet betaald worden. Het verzoek om teruggaaf over de periode 1 januari 2010 tot en met 30 september 2013 was ruim verstreken waardoor het verzoek te laat was ingediend en niet meer ontvankelijk. Ook de overige btw kwam niet meer voor teruggaaf in aanmerking, ook al zou het verzoek van de curator kunnen worden opgevat als een verzoek dat op het eerste kwartaal van 2014 betrekking had. Het recht op teruggaaf was immers niet in dat kwartaal ontstaan, maar ruim daarvoor (3e kwartaal 2013). De inspecteur had echter zijn incidentele hoger beroep (aanvulling op hoger beroep belanghebbende) ingetrokken, waardoor het gerechtshof niet toekomt aan de vraag of de door de rechtbank verleende teruggaaf terecht is.

Betekenis voor de praktijk

Uit deze uitspraak volgt dat verzoeken om teruggaaf van btw bij oninbare vorderingen tijdig moeten worden geëffectueerd. Laat men het tijdvak verlopen waarin vast kwam te staan dat betaling niet plaats zou vinden, dan is men te laat (niet-ontvankelijk). Dan is alleen een tijdig bezwaar tegen de eigen btw-aangifte nog mogelijk. De debiteurenadministratie heeft dus een belangrijke rol in dit geheel. Omdat daarvoor geen specifieke formulieren zijn, en uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat oninbare btw gelijk moet worden gesteld met in rekening gebrachte en aftrekbare btw, neemt men aan dat dergelijke btw-bedragen “gewoon” in rubriek 5b van de btw-aangifte moeten worden opgenomen.



Onze collega Gert Vos helpt u graag verder bij vragen over dit artikel.